Dirigent

Nee, een geboren leider was ik niet. In mijn jeugd eerder verlegen, liever onzichtbaar dan in de schijnwerpers met de kans bespot te worden. Achteraf gezien, bekeken met een psychologische blik, ging achter die angst voor te veel aandacht natuurlijk ook een heimelijk verlangen schuil, iets te kunnen en durven dat die aandacht wel waard was.

In mijn tweede jaar bij het studentenkoor Bragi waagde ik een auditie bij Cees Rotteveel, toen dirigent van het Nederlands Studenkamerkoor en docent koordirectie aan het Groninger Conservatorium. Naast waardering voor mijn zang uitte hij, nog tijdens die auditie, zijn verbazing dat ik nog geen enkele stap op het dirigeervlak had gezet. “Goed postuur, beweegt goed, hoort alles, denkt polyfoon”. Tja, het was domweg niet bij me opgekomen dat ik zoiets zou kunnen. Met iets meer lef nam ik eens een repetitie over van de zieke Rein de Vries, die toen al het A-capellakoor (waar we tegelijkertijd in waren gekomen) onder zijn hoede had. Het voelde goed; meer en meer kwamen er gedachten in de richting van muzikaal leiderschap.

Aldus geschiedde: schoolmuziek bleek niets voor mij, vanaf 1983 studeerde ik koordirectie en vijf jaar later had ik het diploma op zak. Voor het examen werkte ik met een klein orkest, koor en solisten aan het Magnificat van Bach. Verder zong het koor zonder begeleiding het motet “Warum ist das Licht gegeben” van Brahms. Tot op de dag van vandaag zijn dit twee van mijn lievelingsstukken.

Naast mijn leraar Bruno de Greeve doemden er, o.a. vanuit mijn gastdeelnames aan de Nederlandse Bachvereniging regelmatig voorbeelden op: Johan van der Meer, Ton Koopman, Gustav Leonhardt, Frans Brüggen, Philippe Herreweghe. Allemaal vanwege hun zeer persoonlijke en niet-orthodoxe stijl moeilijk te imiteren. Er zat niets anders op dan het beste te doen: mijn eigen stijl ontwikkelen.

Kamerkoor Tiraña, Consortium Locale, Capella Groningen, het Drents Kamerkoor en de Orvelter zangdagen gaven mij in de eerste jaren voldoende kans, aan deze stijl te werken. Kamerorkest Scaramouche was voor mij een leerschool op orkestraal gebied. Ook al werd ik daarna opgeslokt door vocale arbeid, in Orvelte onderhield ik het dirigeren en vanaf 1997 breidde ik deze praktijk weer langzaam uit. Trans, nog eens Consortium, Kamerkoor Zuidwolde, het Gruno mannenkoor, gastdirecties bij het Leeuwarder Kamerkoor en het Cecilia Consort, mijn eigen renaissancekoor De Noordelijke Polyfonisten. En de laatste jaren ook de operette, Panta Rhei en tot slot het nieuwste project: het Nieuw Groninger Bachkoor.

Het voor het eerst dirigeren van de Johannes Passion in 2012 was een zeer speciale ervaring, zeker ook vanwege de combinatie met het zingen van de evangelistenpartij. Had ik al die jaren getwijfeld of ik er goed aan deed, mijn pijlen op twee doelen te richten, nu wist ik waar dat allemaal goed voor was geweest. Twee prachtige vakken zó in elkaar te kunnen schuiven: mooier kon het bijna niet!