Zanger

De jongeman die alleen van popmuziek hield bleek te kunnen zingen. Langzamerhand werd dat duidelijk. Eerst voor de lol, in het schoolkoor. Met de baard net in de keel zong ik de tenorpartij, samen met een meisje dat geen zin had, boven haar spreekhoogte uit te gaan. Volgens de leraar mengde het goed. Die leraar, Harko Smidt, had het vaak over een koor waar hij in zong: het Bachkoor. Enkele telgen uit het geslacht Van der Meer zaten bij ons op school en spraken met hem over “Ome Jo”. Het bleek te gaan over Johan van der Meer, die mij later, samen met anderen, muziek als vak deed overwegen. In 1979 bezocht ik zijn “authentieke” Johannes Passion in een afgeladen Martinikerk en ik wist: dat wil ik ook. Ik deed auditie voor zijn koor, de Groningse Bachvereniging en kreeg van hem niet alleen het groene licht, maar tevens de aansporing in het muziekvak te stappen. Nog geen jaar later had ik zijn advies opgevolgd en studeerde schoolmuziek en later koordirectie. Maar op de achtergrond (en soms de voorgrond) bleef het zingen een rol spelen. Nog voor mijn examen deed ik mee aan projecten van de Nederlandse Bachvereniging, met Gustav Leonhard, Frans Brüggen, Jos van Veldhoven, Ton Koopman en noem alle beroemdheden van die tijd maar op.

Al was ik na mijn studie “gewoon” koordirigent, het zingen ging gewoon door. Na een Mattheus in 1991 met Philippe Herreweghe als gastdirigent deed ik later dat jaar in een vlaag van overmoed auditie bij zijn eigen (toen al beroemde) koor Collegium Vocale Gent. Het viel goed mee, zoals men daar zegt, en na een maand werd ik al gebeld voor een productie met Dido and Aeneas, gecombineerd met een moderne opera, Mediamaterial. De daaropvolgende vijf jaar zat ik daar als min of meer vaste kracht, zegde mijn dirigentenbaantjes allemaal op en was letterlijk een rondreizend zanger, een tijd lang zelfs zonder vaste woon- of verblijfplaats. Deze koorzanger kreeg soms kleine solootjes, was van tijd tot tijd repetitor van het beroemde Collegium Vocale. Na vijf jaar was ik dit leven nog lang niet zat, alleen er dook een ander leven op: in rustiger vaarwater, met Sanja, al snel met Sven erbij en een tijdje later ook nog Mak.

Wat een zegeningen! Toegegeven, ik telde ze nog eens na, maar koos wel voor een loopbaan dichter bij huis en haard. Ondertussen was mijn voorliefde voor muziek van kort voor en kort na 1500 steeds sterker geworden: sinds 1994 was ik ook vast lid van Cappella Pratensis, trad ik regelmatig op met Ensemble Weser-Renaissance en sporadisch met Huelgas en Currende. Daarnaast had ik in Groningen altijd mijn eigen Ensemble Josquin Desprez aangehouden: een groep van 8 a 10 zangers die jaarlijks een programma bracht, soms een CD opnam en onder kenners en liefhebbers veel lof oogstte met het uitvoeren van minder gangbare werken, zoals een mis van Barbireau en kort geleden nog de mysterieuze, anonieme Missa Gross Sehnen.

Als solozanger sta ik soms in Bachcatates of andere kerkconcerten, waarbij ik over mijn atheïsme heen stap en de rol van religieus vertolker met verve vervul. De laatste jaren is mijn zingen uitgekristalliseerd in twee grote “rollen”: de “Wanderer” in Schuberts Winterreise en de evangelist in Bachs Johannes Passion. In beide kan ik mijn gevoel voor taal, poëzie, ritme, harmonie en melodie optimaal combineren en hoewel technisch niet volmaakt, slaag ik er bij deze optredens steeds in, met de toehoorders in contact te treden en ze ten diepste te ontroeren. Ja, de zanger in mij leeft voort!Winterreise Affiche Groningen 13-2-15                          digiFlyerJoh16